Natuur en Gezondheid
Een essay over misverstanden en kansen.
De meeste mensen die wij spreken tijdens ons werk, zowel bewoners, vrijwilligers als professionals hebben weinig kennis over de nieuwste inzichten rond natuur en gezondheid. Ook in de media zie ik weinig werkelijk begrip van de combinatie natuur, biodiversiteit en gezondheid. Dat ‘groen’ gezond is weten de meeste mensen wel maar hoe dit precies in elkaar zit en wat we bedoelen met ‘groen’ is voor de meesten onduidelijk. Vandaar dat ik in dit essay zal proberen deze misverstanden te benoemen en te corrigeren. Hopende dat ‘vergroenen’ hierdoor zowel voor ons als de natuur gezonder wordt.
Groen is een term die geen onderscheid maakt tussen ‘biodivers ecologisch groen’ en ‘ingeplant groen’. Dit is problematisch omdat ingeplant groen en traditioneel beheerd groen de biodiversiteit niet helpt. Hiervoor zijn juist inheemse planten nodig en deze planten zien we in het groenbeheer nog steeds als onkruid en dus onwenselijk. Wat ze dus juist niet zijn.
Wat opvalt is dat de meeste mensen die voorstander van ‘groen’ en ‘natuur’ zijn, nog steeds denken dat bijvoorbeeld boomspiegels inplanten met tuinplantjes goed is voor de natuur. Bij het aanleggen van geveltuintjes rennen de meeste ‘vergroeners’ nog steeds naar tuincentra voor tuinaarde en plantjes. Dat is wat de natuur liever niet wil, want waar is er plaats voor inheems en bodemleven.
De natuur bouwt ecosytemen en hierbinnen spelen inheemse planten, bacteriën, schimmels, insecten, planten en dieren een rol. Dit is door de eeuwen zo gegroeid. De meest diverse ecosystemen bestaan dan ook uit inheemse natuur en behoeven geen extra bemesting of water omdat het bodemleven hiervoor zorgt. Het verlies van soorten heeft als oorzaak het gebruiken van land voor huizen of landbouwproductie. Het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen verdrijft de inheemse soorten en bijbehorende insecten waardoor het ecosystemen eenzijdiger worden.
Gezonde stadsnatuur heeft rust en ruimte nodig om zich te kunnen ontwikkelen.
Het idee dat alles wat groen is goed is en dus beter dan niets doen, is een groot misverstand. Het inplanten van boomspiegels met plantjes uit tuincentra is dat bijvoorbeeld absoluut niet. Het groter maken van boomspiegels en gewoon laten begroeien is wel goed. Natuurlijk werkt ‘sociaal vergroenen’ wel weer voor de sociale cohesie in een buurt. Mensen zijn actief in het ‘groen’, maar de manier waarop bepaald of de natuur er ook wat aan heeft.
Als mensen kiezen voor vergroening wil dit niet direct zeggen dat dit goed is voor de natuur en de biodiversiteit.
We zitten nu in de situatie dat de stedelijke natuur biodiverser is dan die op het platteland. De reden hiervoor is de intensieve landbouw en de hoge stikstofuitstoot. Door in de stadsnatuur inheemse planten te integreren met de bestaande tuinplanten en heesters wordt stadsnatuur mooier, gevarieerder en zelfs biodiverser.
Willen we biodiversiteit in steden dus fors vergroten ligt de meeste winst in een ander onderhoud en beheer van de stadsnatuur. We moeten stoppen met het steeds herinrichten van parken en plantvakken. Stoppen met al te veel maaien en het schoffelen van onkruid. Een biodiverse natuur heeft zoals gezegd inheemse soorten en planten keihard nodig en een bodem die met rust wordt gelaten. Dat is nu precies wat we op dit moment niet doen. Dan heeft het overige ‘vergroenen’ dus ook veel minder zin als het gaat over biodiversiteit en gezondheid.
Wat hier geldt is de regel dat wat gezond is voor de natuur ook goed is voor onze eigen gezondheid. Juist voor opgroeiende kinderen is het voor hun ontwikkeling cruciaal om vaak en veel buiten te spelen in de natuur. Ook voor volwassenen een uurtje per dag in de natuur doet wonderen. Dan moet deze natuur natuurlijk wel schoon en toegankelijk en in de buurt zijn, .
Groen wordt nu nog door ouders vaak vies gevonden vanwege hondenpoep, vieze beesten, giftige planten, e.d. Dit is ten dele waar. Vandaar mijn pleidooi voor schone natuur in de stad. De positieve effecten zijn vele malen groter dan de eventuele gevaren. Met een gezond bodemleven is het juist heel goed om vies te worden. Het verrijkt je darmflora met de juiste microben.
Als mensen kinderen binnen houden omdat het buiten vies of gevaarlijk is, is dat dus juist slecht voor hun ontwikkeling.
Jonge kinderen zouden vanaf hun eerste jaar vaak en veel buiten dienen te spelen dit is bewezen gunstig voor hun motorische en geestelijke ontwikkeling. Daarnaast is het noodzakelijk voor het ontwikkelen van een gezond immuun systeem. Net als leren lopen en praten moet het immuunsysteem ook alle stofjes in de buitenwereld leren kennen om goed te kunnen reageren.
In steden is begin vorige eeuw veel gezondheidswinst geboekt door betere huisvesting, conservering en riolering, veiliger werk en schonere lucht. Later heeft de ontdekking van antibiotica het vaak fatale verloop van infectieziekten aanzienlijk verminderd.
Momenteel is nog slechts 6% van onze ziektelast (maatschappelijke kosten van ziekte) te wijten aan dit type fysieke oorzaken. De overige 94% heeft een scala aan oorzaken, die contextueel bepaald zijn en het best te omschrijven zijn als ‘onze levensstijl’. Een ‘ongezonde levensstijl’ is op afstand de grootste risicofactor voor een korter leven met meer ziektes.
Deze ‘levensstijl’ is vaak een direct gevolg van onze ‘moderne manier van leven’, dat wil zeggen hetgeen de economie en samenleving ons biedt en vraagt. Het is dus intrinsiek aan ons modern leven, onze manier van werken en omgang met elkaar. Weinig bewegen, ongezond eten, stress en eenzaamheid: ze eisen allemaal hun tol. Om dit effectief te voorkomen is een andere meer integrale gemeenschappelijke strategie vereist. Een strategie die net als betere huisvesting en riolering de totale leefomgeving van mensen verbetert. Dit is nog niet aanwezig in onze huidige wetgeving en preventieve strategieën rond de volksgezondheid. Deze is immers gebaseerd op een verouderd risicobeeld.
Er is qua preventie als het gaat om ‘levensstijl’ nog voornamelijk een focus op individuele gedragswijziging, meer bewegen (sport), stoppen/matigen met roken, alcohol en drugs door middel van therapie. Minder en gezonder eten via voorlichting en diëten. Eenzaamheid en stress worden bovendien nog maar zeer recentelijk als risicofactoren erkend. Ook hier is een focus op het ‘individuele gedrag’, bijvoorbeeld yoga om stress op het werk het hoofd te kunnen bieden. TV spotjes waarin wordt opgeroepen eenzame mensen met Kerst uit te nodigen. We zien deze risicofactoren nog niet als de ‘omgevingsfactoren’ die ze zijn. Bijgevolg benaderen we ze dan ook als een ‘individuele verantwoordelijkheid’, die ze maar zeer ten dele zijn.
De intrinsieke risicofactoren verbonden aan ons ‘modern leven’ verdwijnen hierdoor niet, maar worden op individueel niveau gecompenseerd door gezond gedrag. Om een gezonde levensstijl te ontwikkelen moet je als het ware tegen de stroom in bewegen. Dit maakt dat vooral de ‘sterken’ dit lukt, terwijl juist de ‘zwakken’ hier het meeste baat bij zouden hebben. Maar voor deze groep is het gezien de situatie/omgeving waar ze in verkeren vele malen moeilijker hun gedrag te veranderen. Bovendien krijgen ze ook nog de schuld als het ‘niet lukt’.
De cijfers tonen dan ook dat mensen aan de zogenaamde ‘onderkant van onze samenleving’ aanmerkelijk korter leven en ook veel vaker last hebben van chronische aandoeningen. Het is niet vol te houden dat dit de ‘fout’ is van deze mensen zelf.
Door onze samenleving zo in te richten dat mensen ‘automatisch’ meer bewegen, minder en gezonder eten, minder stress ervaren en minder eenzaam zijn, wordt het natuurlijk vele malen eenvoudiger om ook de ‘afgeleide risicofactoren’ (roken, drugs, alcohol) positief te beïnvloeden.
Kinderen leren stil te zitten op school en spelen steeds minder buiten. Werken en leren gaat ook vaak zittend achter een beeldscherm. Daarnaast neemt de onzekerheid op de arbeidsmarkt toe, er wordt meer gevraagd aan flexibiliteit, maar er wordt minder perspectief geboden, ook weer met name aan de ‘onderkant van de arbeidsmarkt’. Dit zorgt voor extra stress, die door eventuele schuldenproblematiek nog wordt verergerd. Ongezond eten is goedkoper en wordt massaal aangeboden en geadverteerd.
Door de voortgaande individualisering komen mensen er steeds meer alleen voor te staan en worden dan ook nog zelf verantwoordelijk gehouden voor hun situatie. Dat hierdoor een ongelijkheid ontstaat wordt wel erkend, maar de oplossing wordt vooralsnog niet gezocht in het verbeteren van de ‘algemene leefomgeving’, de context waarin ieders leven zich afspeelt.
We zien nu het paradoxale fenomeen dat hoewel de kennis en kunde van de geneeskunde en gezondheidszorg aanzienlijk zijn verbeterd dat de gezondheid van de totale bevolking achteruit gaat.
Naast gezondheid is veiligheid inmiddels een obsessie aan het worden. Statistisch gezien is het nu veel veiliger dan vroeger, maar toch voelen we ons onveiliger. Er zijn twee vormen van veiligheid, zachte en harde. We zijn vooral geobsedeerd door de harde aspecten van veiligheid, geweld, criminaliteit en ongelukken. De andere veiligheid, de zachte heeft te maken met je veilig en verbonden voelen. Maar ook met een gezonde leefomgeving met name voor de lange termijn, levensduur en chronische ziekten.
Als je bedenkt dat de helft van alle gewelddadige doden wereldwijd worden veroorzaakt door zelfmoord zie je dat ‘je veilig voelen’ zeer subjectief wordt bepaald. Als je kinderen in de eerste vier jaar veel buitenspelen is hun motorische en geestelijke ontwikkeling veel beter en hebben ze minder last van allergieën en auto-immuun ziekten. Binnen blijven omdat je het buiten onveilig vindt of vies is op de lange termijn dus vele malen gevaarlijker.
Preventieve geneeskunde zou er dus voor dienen te zorgen dat onze samenleving en ons werk minder stress veroorzaakt, mensen minder eenzaam maakt, mensen stimuleert om te bewegen en zorgt voor betaalbaar gezond voedsel. Doen we dit niet zal de zorg onbetaalbaar worden en minder toegankelijk voor juist de mensen die deze zorg het hardst nodig hebben.
De werkelijke verbetering van de volksgezondheid zal pas plaatsvinden als we deze intrinsieke risicofactoren in de samenleving daadwerkelijk veranderen. De weg erheen is te schetsen en een van de mogelijkheden is een gezondere leefomgeving in ‘probleemwijken’ middels meer natuur en een ander beheer.
Een ecologisch integraal participatief onderhoud schoon en groen doet precies wat we willen. Het maakt de stadsnatuur biodiverser zonder extra kosten. Het betrekt bewoners bij hun omgeving. Het activeert vrijwilligers in een gezondheidstraject waarbij stress, eenzaamheid worden verminderd en bewegen en gezond eten gestimuleerd.
Dit is wat we ‘stadsgeneeskunde in de praktijk’ noemen en wat we met ons Right to Challenge traject gestart in 2019 samen met de gemeente en wijkpartners willen realiseren. De resultaten zijn goed maar de stapjes klein. De gemeente durft de stap naar een ‘wijknatuurfonds’ nog niet aan. De lopende praktijk met bestekken, contracten en aanbestedingsprocedures is natuurlijk niet zomaar te veranderen. Er zijn nogal wat gevestigde en tegengestelde belangen
Door hierover voorlichting te geven en de misverstanden te benoemen hopen we dat er meer draagvlak ontstaat in de wijk en de gemeente voor onze aanpak. De kostenpost van het groen- en schoononderhoud wordt zo per direct een investeringsmogelijkheid met een maatschappelijk rendement van meer dan 200% op het gebied van de volksgezondheid, biodiversiteit en veiligheid.
Comments